Aantal berichten : 96 Leeftijd : 68 Woonplaats : Vlaardingen Registration date : 03-08-08
Onderwerp: Tablet II, de Hallen van Amenti do okt 02 2008, 21:51
Tablet II
De Hallen van Amenti
Diep in het hart van de aarde liggen de Hallen van Amenti, Ver maar dichtbij de eilanden van verzonken Atlantis, Hallen van Dood en Hallen van de levende, Gehuld in het vuur van het Oneindige AL.
Heel lang geleden, verdwaald in de Ruimte-Tijd, Keken de Kinderen van het Licht naar beneden op de wereld. Zij zagen de Kinderen van de Mens gebonden, Gebonden aan Krachten, Wetende dat zij zonder die Krachten konden Opstijgen van de Aarde naar de ZON.
Ze kwamen en schepten lichamen, Namen de schijn van de mens als zijnde van henzelf. De Meesters van Alles spraken na die vorming:
“Wij zijn als zij van de Ruimte-Stof, nemende het leven van het Eeuwige Al; levend in de wereld als Kinderen van de Mens, gelijkend en ook niet gelijkend op de Kinderen van Mens.
Toen kwam uit een plek ver en dichtbij de aardkorst Vernietigend en met veel Kracht Naar de Kinderen van de Mens, En omringden hen met Krachten en Machten Met een schild van bescherming om de Hallen van Dood,
Zij aan Zij plaatsten zij andere Ruimtes, Gevuld met Leven en Licht van Boven Bouwden zij de Hallen van Amenti, Zodat zij Eeuwig daarin konden Leven Leven met het Leven in het Eeuwige.
Tweeëndertig kinderen waren er Zonen van het Licht kwamen onder de Mens Zoekende voor het vrijmaken van het Donker Degene die gebonden was bij de Kracht van het voorbije.
Diep in de Hallen van Leven groeide een Bloem, Vlammend Uitbreidend, duwde hij de Nacht.
Geplaatst in het Centrum, een straal van Leven Licht gevend, gevuld met kracht Van alles wat dichtbij kwam. Rondom plaatsten zij tronen, tweeëndertig Plaatsen voor de kinderen van het Licht Plaatsen zodat zij konden baden in de omgeving, Gevuld door het leven van het Eeuwige Licht.
Toen tijd na tijd plaatsten zij hun eerste gecreëerde lichamen Zodat ze Machtig gevuld waren met de Geest van het Leven. Een honderd jaar van 1 duizend moest het Leven Gevende Licht Vlammen op hun lichamen. Snel ontwakend de Geest van Leven.
Midden in de cirkel van Eon tot Eon, Zit de Grote Meester, Levende een Leven niet gekend onder de Mens. Daar in de Hallen van het Leven slapende, Vrij, vloeit hun Ziel door de lichamen van de Mens.
Tijd na Tijd, terwijl hun lichamen slapen, Incarneerden zij in de lichamen van de Mens. Lerend en bewakend beneden en boven Vanuit het Donker in het Licht.
Daar in de Hallen van het Leven, gevuld met hun Wijsheid, Niet gekend door de Rassen van de Mens, Levend voor altijd dicht bij het koude vuur van Leven, Zitten de Kinderen van het Licht. Er zal een tijd zijn waarop zij ontwaken, Komende uit de diepte, om Licht rondom de Mens te zijn, Eeuwig onder de Eindige Mens.
Hij die boven het Donker uitgroeit, Zal Leven vanuit de Nacht naar het Licht, Vrij zal hij zijn in de Hallen van Amenti, Vrij van de Bloem van Licht & Leven. Bewaakt door hen, zij die de Wijsheid kennen, Van Mens naar Meester van het Leven.
Daar zal hij wonen als een met de Meesters, Vrij van de banden van het donker van de nacht. Gehuld door de Bloem en de Straal zitten de Zeven Meesters van de Ruimte-Tijd boven ons, Helpend en wakend met de eeuwige Wijsheid, Het Pad van tijd van de Kinderen van de Mens.
Machtig, vreemd, Gehuld in hun Krachten, Stil, Al Wetend Tekenen zij de Levenskracht Verschillend, maar een met de Mens Samen met de Kinderen van het Licht.
Beheerders en Wakers van de Kracht van de Binding van de Mens, Klaar om los te laten Wanneer het Licht is bereikt Eerst en Machtig Zit de gesluierde Verschijning, de Meester der Meesters, De onsterfelijke Negen Boven de anderen van elke Meester van de Cirkels.
Drie, Vier, Vijf en Zes, Zeven, Acht, Elk met hun missie, elk met hun Kracht, Hoedend, en sturend de Weg van de Mens. Zitten zij, Machtig en Krachtig Vrij van alle Tijd en Ruimte.
Niet van deze wereld zijn zij, Maar verlangend ernaar Oude Meesters van de Kinderen van de Mens, Oordelend en wegend Met Wijsheid kijkend naar de vooruitgang Rond het Licht onder de Mens.
Daar, voor hen werd ik gelegd door de Inwoner, Kijkend naar hem, gemengd met het Ene van Boven.
Toen kwam uit HEM een stem, die zegde: Groot bent U, Thoth, onder de Kinderen van de Mens, Voortaan Vrij van de Hallen van Amenti, Meester van het Leven onder de Kinderen van de Mens. Proef niet van de dood, verwacht en zo zal het ZIJN, Drink van het Oneindige Leven, Neem het Eeuwige leven De dood kan alleen door mijn Roep worden genomen.
Woon hier of verlaat het zoals u verlangt, Vrij is Amenti tot de Zon van de Mens. Neem je leven in welke vorm je verlangt Kind van het Licht dat is gegroeid onder de Mens. Kiest U mijn werk, zult u altijd moeten werken, Nooit Vrij van het Pad naar het Licht.
Een stap heeft u bereikt op het lange Pad naar boven, Oneindig NU is de Berg van Licht. Iedere stap die U neemt zal de berg verhogen; Alles van mijn vooruitgang verlengt het doel.
Benader altijd de Eeuwige Wijsheid, Eerder zal u het doel bereiken Nu bent u vrij van de Hallen van Amenti, U loopt samen met de Meesters van de Wereld, Een bij een en toch samenwerkend Zijn van het Licht van de Kinderen van de Mens.
Dan komt van zijn troon een van de Meesters, Nam mijn hand en leidde mij verder, Door de Hallen van het diep verborgen Land. Leidde mij door de Hallen van Amenti, En liet mij de Mysteriën zien, niet gekend door de Mens.
Door de donkere passage, naar beneden leidend. Door de Hallen waar de Dood zit. Voor me lag een enorme ruimte Gehuld in donker maar gevuld met Licht Voor me verscheen een grote troon van Donker Gehuld in het, zat een verschijning van de Nacht. Donkerder dan donker zat daar die grote verschijning Niet van de Nacht Voor hem wachtte de Meester, en zei:
Het woord dat spreekt over Leven, zegt: Oh Meester van Donker, Leidt mij de weg van Leven naar Leven, Ik zal U brengen een Zon van de Morgen. Raak hem nooit aan met de Kracht van de Nacht Roep nooit zijn vlam van het donker van de Nacht Weet hem en zie Hem Een van onze Broeders Verhoogt uit het donker in het Licht Bevrijdt je met zijn vlam van verbinding Laat zijn Vlam vrij door het donker van de Nacht”.
Toen verscheen de opgeheven hand van de verschijning, Een vlam, duidelijk en helder, Die zacht de sluiers van donker terugdeinsde Ontsluierde, de Hallen van het Donker van de Nacht.
Toen groeide in de Ruimte voor me Vlam na vlam, van de sluier van de Nacht. Ontelbaar, miljoenen, ontvlamden voor me, Sommige vlammend als bloemen van vuur.
Andere gaven een schemerige straling, Vloeiend maar met een flauw schijnsel vanuit de Nacht.
Sommigen vlamden rustig; Andere groeiden van een klein sprankeltje Licht, Elk omringd en gesluierd door het Donker Maar Vlammend met Licht dat nooit wordt gedoofd, Komend en gaand als vuurvliegjes in de Lente, Gevuld met ruimte van Licht van het Leven.
Toen Sprak een stem, machtig en dwingend:
Dit zijn Lichtjes van de ziel van de Mens, Groeiend en vergaand, maar voor Altijd, Veranderend maar levend, door de dood naar het leven. Wanneer zij bloeien tot een Bloem, Bereikend het hoogste in hun leven, Zachtjes stuur ik mijn sluier van Donker Omwikkel en verander een nieuwe vorm van Leven.
Rustig omhoog door de eeuwen, groeiend, Ontstaat daarin een andere Vlam, Lichtend het donker met grotere kracht, Omhuld en niet omhuld door de sluier van de Nacht.
Zo groeit de Ziel van de mens naar boven Omhuld en niet omhuld door het donker van de Nacht. Ik, Dood, kom en zal niet weer keren Het eeuwige leven bestaat in het Al; Elk obstakel op het pad zal ik overwinnen met het Eeuwige Licht.
Wees Wakker, Oh Vlam die brandt altijd van binnen, Schijn en overwin de sluier van de Nacht.
Toen in het midden van de Vlammen In het donker groeide één die voerde voort in de nacht, Vlammend en uitstralend, altijd helder, totdat er is niets dan Licht.
Toen sprak de bewaker, de stem van de Meester: Zie je eigen ziel als het groeit in het Licht, Bevrijd nu voor altijd van de Meester van de Nacht.
Voorwaarts ging hij door veel grote Ruimten Gevuld met de mysteriën van de Kinderen van het Licht; Mysteriën die de Mens nimmer zal weten totdat hij ook Is de Zoon van het Licht.
Terug leidde HIJ mij in het Licht Van de Hallen van het Licht. Knielde ik voor de Grote Meesters, Meesters van Al van de cirkels van boven.
Sprak hij toen de woorden met grote Kracht:
U bent vrijgemaakt van de Hallen van Amenti Kies mijn werk rond de kinderen van de Mens.
Toen sprak ik: Oh Grote Meester, Laat mij een Leraar zijn voor de Mens, Leidend langs en naar, totdat zij, Ook zijn als Licht rond de Mens. Vrij van de sluier van de nacht die hen omhult, Vlammend met licht dat zal schijnen rond de mens.
Sprak toen tot mij de stem: Ga, als je wilt. Zo zal het Zijn, met mijn instemming. Meester van je eigen bestemming, Vrij om te nemen of af te wijzen. Neem de Kracht, neem de Wijsheid Straal als een Licht rond de Kinderen van de Mens.
Nu opnieuw loop ik het pad naar beneden Zoekende het licht in het donker van de nacht. Wees moedig en bewaar mijn Kronieken, Gids zal ik zijn voor de Kinderen van de Mens.